De afgelopen vijf jaar is mij duidelijk geworden dat het zowel voor studenten als docenten erg helpend is om studenten in twee categorieën te plaatsen. Dit zijn SCHOLIEREN en PROFESSIONALS (in opleiding).
Scholierengedrag kenmerkt zich door het gericht zijn op wat er gevraagd wordt en te voldoen aan de criteria. Voordat ze instromen in het beroepsonderwijs is dat de overlevingsstrategie bij uitstek. Wat moet ik weten voor de toets? Moet dit terugkomen in mijn verslag? Wat zijn de criteria? Is de les verplicht? Mag ik vrijstelling voor dit vak? Als het niet getoetst wordt, hoef ik het toch niet te leren?
Professionals in opleiding zijn gericht op leren: het groeien in vermogen om de door hen gewenste toekomst te creëren (volgens de definitie van Peter Senge). Daarmee kunnen ze bijdragen aan wat er na het uitstromen uit het beroepsonderwijs in de praktijk van ze gevraagd wordt. Wat kan ik hiermee? Waar werkt dit al, en hoe? Hoe kan ik dit toepassen in mijn context? Wat maakt dit relevant voor mijn beroepsuitoefening?
De verandering van scholier naar professional gebeurt echter niet bij de diplomauitreiking. Het is een geleidelijk proces, een geleidelijke verandering, waarbij oud gedrag moet worden afgeleerd en nieuw gedrag moet worden aangeleerd.
Stel dat de gestreepte verticale lijn in bovenstaand figuur het behalen van een diploma in het beroepsonderwijs is. Dat betekent dat het groeien in professioneel gedrag niet ophoudt. Herkenbaar; dat gaat altijd door. Levenslang leren heet dat tegenwoordig. Je blijft steeds in ontwikkeling, niet meer zozeer door een studie te volgen maar door ervaring op te doen en door reflectie op die ervaring. De attitude blijft: wat kan ik leren om een betere professional te worden?
Het scholierengedrag is echter nog niet opgehouden. Ook herkenbaar: vaak zijn mensen in de praktijk nog gericht op ‘voldoen aan wat er verwacht wordt’. Zeg maar wat ik doen moet. Wanneer is de baas tevreden? Of zelfs: als het niet getoetst wordt, hoef ik het ook niet te doen.
De docent is een belangrijke speler in de ontwikkeling van de student van scholier naar professional. En daarbij helpt dit model. Persoonlijk schets ik dit vaak aan het begin van een samenwerking met een nieuwe groep, met ongeveer deze strekking: “Ik geef les aan professionals (in opleiding). Dat doe ik op het (post) HBO en in de praktijk. Mijn uitgangspunt is dat je wilt leren en dit willen toepassen in jouw eigen of toekomstige context. Je moet zelf bepalen hoe goed je je voorbereidt, ik doe een appèl op eigen leiderschap. Als een voorbereidingsopdracht voor een les/training in de training niet verder besproken wordt, wil dat niet zeggen dat je het voor niets hebt gedaan. En als je vindt dat het niet bijdraagt aan jouw gewenste ontwikkeling, laat het dan weten, dan gaan we daar over in gesprek. Het is mijn taak de relevantie duidelijk te maken”.
Het feit dat studenten nog scholierengedrag vertonen is te begrijpen. Zo zijn ze van kind af aan geconditioneerd. Dat is er niet zomaar uit, ook al hebben ze voor een beroep of beroepsopleiding gekozen. Het zit in het systeem. En dat systeem wordt nog vaak in stand gehouden door een paternalistische attitude van docenten. Huiswerk opgeven en controleren, overhoren, verplichtingen opleggen. En ook dat is weer niet vreemd: het is de traditionele rol van de docent. De moderne docent denkt in ontwikkeling. Immers, als je blijft doen wat je altijd deed, krijg je het resultaat dat je altijd kreeg. Dus hoe daag je studenten uit? Hoe maak je ze bewust eigenaar van hun eigen ontwikkelingsproces? Wat mij betreft helpt het ze te vertellen over ‘2 typen studenten’.
Voor de studenten is het meestal prettig om als professional te worden benaderd. Ze waarderen het, ze worden op deze manier serieus genomen. Tegelijk is het ook vaak lastig. Want het doet een appel op verantwoordelijkheid nemen. Dat moet je zelf doen, want de docent (of het systeem dat hij/zij vertegenwoordigt) is niet langer de stok achter de deur. Dit vraagt zelfonderzoek naar motivatie, naar wat er voor jou toe doet. Naar eigen discipline en uithoudingsvermogen.
Daarbij moet je zorgvuldig omgaan met je eigen grenzen. Vooral de student met hoog verantwoordelijkheidsgevoel en plichtsbesef voelt zich aangespoord om zo nodig ‘the extra mile’ te gaan. Dat is echt leerzaam, maar het moet wel kunnen. Ik vind het van persoonlijk leiderschap getuigen om bewust te filteren welke studiewerkzaamheden je wel doet, welke niet, en welke misschien slechts met het oog op het halen van de toets. Maar dan wel op eigen goede argumenten gebaseerd, en niet als reflex vanuit scholierengedragspatronen.
Mijn ‘2 typen studenten’ model is een stereotypering. Het zijn twee categorieën gedragingen die wel erg herkenbaar zijn. De overgang van scholier naar professional verloopt geleidelijk. Het is onterecht iemand zomaar in het hokje ‘scholierengedrag’ te duwen. In de eerste plaats weet je niet of die persoon zich elders al als uitstekende professional gedraagt. Bovendien komt dat gedrag voort uit het schoolsysteem. Niet oordelen dus. Maar kijken waar iemand (of jijzelf) staat en wat er nodig is voor de volgende stap in ontwikkeling.
In ontwikkelingsgericht werken is deze ontwikkeling te situeren op het identiteitsspoor. Loslaten van scholier, toevoegen van professional. Een belangrijke ontwikkeling.